In het algemeen zijn pedagogen van mening dat co-ouderschap niet geschikt is voor kinderen jonger dan vier/vijf jaar, en in ieder geval niet voor kinderen die jonger zijn dan drie jaar. Dat heeft te maken met de hechting.
Een gezonde hechting
De moeder is over het algemeen de primaire verzorger. Doordat zij altijd aanwezig is om in de behoeften van een baby en peuter te voorzien, ontwikkelt het kind een gevoel van veiligheid en vertrouwen. Dat is een gezonde hechting. Hechting met de secundaire verzorger (veelal de vader) komt tot stand in de eerste drie levensjaren. Dit is een band die moet worden opgebouwd, door regelmatig contact en aanwezigheid. De persoon aan wie het kind zich hecht wordt bepaald door de kwaliteit van de relatie tussen de verzorgende en het kind. En de mate van betrokkenheid is belangrijker dan het aantal uren aanwezig zijn. Kwaliteit is belangrijker dan kwantiteit. (binnenkort volgt een blog over kwaliteit; hoe kun je dat leveren zonder er voortdurend te zijn?)
Baby’s en dreumessen
Het is daarom geen goed idee dat een klein kind een paar dagen zonder de moeder is. Maar een kind dat geen regelmatig contact met de vader heeft, ontwikkelt geen goede band met hem. De ideale zorgverdeling; baby bij de moeder, de vader heeft regelmatig op het zelfde tijdstip met dezelfde handeling contact met het kind (b.v. om de twee dagen in bad en bed doen). De ideale zorgverdeling voor een peuter: wat langere tijd bij de vader (misschien een keer overnachten), maar nog steeds het merendeel van de tijd bij de moeder. Daarnaast met korte tussenpozen regelmatig contact met de vader.
Vertrouwen of niet
Echter, met dit soort afspraken moet je als vader het vertrouwen hebben dat de moeder de omgang met je kind niet saboteert. Vaders houden vaak wat krampachtig vast aan co-ouderschap omdat ze bang zijn om hun kind kwijt te raken. Vooral bij kleine kinderen is er de angst dat zij hun vader niet goed leren kennen of dat een nieuwe partner van de moeder het kind veel meer gaat zien en dus een betere band opbouwt.
Daarnaast vraagt zo’n ‘verantwoorde’ zorgverdeling regelmatig contact tussen de ouders en ook in het huis van de moeder. Als dat niet zonder spanningen kan, is dat ook weer niet zo’n goed idee.
Fases in een ouderschapsplan
Een mogelijke oplossing zou kunnen zijn dat er in het ouderschapsplan voor hele kleine kinderen een aantal fasen te beschreven worden en een leeftijd te noemen waarop er sprake zal zijn van co-ouderschap. Het kan er zo uitzien:
“Ouders kiezen ervoor om de zorg gelijk te verdelen. Gezien de leeftijd van het kind zal dit langzaam opgebouwd worden. Als het kind 2 is …, als het kind 3 is… als het kind 4 is (en goed gewend is op de basisschool) is het kind om de week bij de vader en de moeder.”
En dan pubers..
Vaak zeggen pubers tijdens de scheiding (en weet dat kinderen tijdens de scheiding vaak bezig zijn om het hun ouders gemakkelijk te maken); om de week een week bij papa en een week bij mama. In de praktijk blijkt dat lastiger uit te pakken. Pubers (zeker vanaf een jaar of 15) hebben hun eigen leven, willen hun eigen dingen doen, met hun vrienden zijn, op hun eigen kamer zitten. Daarnaast hebben ze vaak een gruwelijke hekel aan het heen en weer sjouwen van spullen. Na een tijdje blijkt de co-ouderschap niet te werken. Vaak grijpen ze een ruzie of conflict met een van de ouders aan om niet meer te komen. Je kunt hier dus maar beter op bedacht zijn. Eerlijk kijken hoe realistisch het is dat je puber echt de hele tijd van huis gaat wisselen. Als dat niet zo blijkt te zijn, kun je het gesprek bij de mediator beter benutten om te inventariseren hoe beide ouders betrokken kunnen blijven bij de opvoeding en begeleiding van een puber.
Echtscheiding Nijmegen